Wat maakt een dassenspoor zo bijzonder?
De das is een schuw nachtdier dat zich zelden overdag laat zien. Toch laten dassen in het bos veel aanwijzingen achter. Door goed te kijken naar sporen op de bodem, kun je ontdekken waar ze lopen, rusten en foerageren. Een dassenspoor herkennen is een leuke manier om het verborgen leven van dit dier beter te begrijpen, zonder het zelf te storen.
In België en Nederland komen dassen vooral voor in bosrijke en kleinschalige landschappen met houtwallen, weilanden en akkers. Hun vaste routes en gewoontes zorgen voor herkenbare patronen in de natuur. Wie weet waar hij op moet letten, leest het landschap als een soort dierendagboek.
Hoe zien pootafdrukken van een das eruit?
De vorm van de afdruk
Een van de duidelijkste dassensporen zijn hun pootafdrukken. De das heeft vijf tenen met lange klauwen. In zachte modder of nat zand zie je een brede, ovale afdruk met een soort rij kussentjes en daarvoor langwerpige klauwafdrukken. Dit onderscheidt de das van bijvoorbeeld een hond of vos, die vier tenen hebben met kortere nagels.
De voorpoot is vaak breder dan de achterpoot. Bij een duidelijke afdruk zie je een brede voetzool met daarboven vijf ronde teenkussens in een lichte boog. De klauwen steken meestal een stuk naar voren uit, omdat dassen graven en woelen in de bodem op zoek naar voedsel.
Waar vind je de meeste pootafdrukken?
Je hebt de grootste kans om dassenpootafdrukken te vinden langs modderige bospaden, bij poeltjes, in laagtes waar water blijft staan en rond overgangen tussen bos en open veld. Dassen gebruiken vaak vaste routes tussen hun burcht, voedselplekken en drinkplaatsen. Na regen zijn sporen het duidelijkst, vooral in nat zand of klei.
Trage paadjes en wissels van dassen
Naast pootafdrukken kun je dassensporen herkennen aan zogenaamde wissels: smalle paadjes die ontstaan doordat dieren altijd dezelfde route volgen. Dassen wissels zijn vaak net iets breder en dieper dan die van kleine zoogdieren zoals konijnen. Ze lopen vaak van een burcht naar weilanden, boomgaarden of akkers waar veel regenwormen en andere bodemdieren zitten.
Let op lage doorgangen onder struiken of prikkeldraad. Dassen kruipen er steeds onderdoor, waardoor de begroeiing platgedrukt is en haren aan prikkeldraad kunnen blijven hangen. Hun zwarte-witte haren met grove structuur kunnen een extra aanwijzing zijn dat je met een dassenspoor te maken hebt.
Graafsporen en mestputjes
Graafplekken in de bodem
Dassen zijn krachtige gravers. In het bos laten ze graafplekken achter waar ze in de bodem zoeken naar insectenlarven, regenwormen of knollen. Zulke plekken lijken op opengewoelde stukken grond, soms met uitgespreide aarde in een waaiervorm. De bodem is dan niet netjes als bij een mol, maar onregelmatig opengetrokken.
Dicht bij een burcht zie je soms verse zandhopen met bladeren en takjes die uit de gangen naar buiten zijn gewerkt. Hoewel de burcht zelf vaak goed verborgen ligt, verraden deze hopen regelmatig waar een dassenfamilie woont.
Mestputjes als duidelijke aanwijzing
Een typisch dassenspoor zijn hun mestputjes: kleine kuiltjes in de grond waarin de das zijn uitwerpselen achterlaat. Ze zijn meestal rond of ovaal en een paar centimeter diep. Dassen gebruiken deze latrines vaak langs hun territoriumgrenzen of dichtbij vaste looproutes. De inhoud verschilt per seizoen en kan resten van vruchten, zaden of insecten bevatten.
Door mestputjes en graafsporen te combineren met pootafdrukken en wissels, krijg je een compleet beeld van hoe dassen een gebied gebruiken. Zo wordt een wandeling door het bos een speurtocht naar het verborgen leven van dit bijzondere nachtdier.